De werkgroep “Politiek en techniek” van de afdeling Defensie en Veiligheid analyseert actuele politieke ontwikkelingen in de defensiesector. Zij levert onafhankelijke feiten en duiding vanuit de technologische kennis en ervaring van ingenieurs.
De werkgroep heeft onderstaande aanbevelingen over het DMP-B van 16 juni 2022 van de Staatssecretaris van Defensie voor vervanging van de hulpvaartuigen van de Koninklijke Marine. Deze zijn opgesteld op basis van openbaar beschikbare stukken en kennis en ervaring op het gebied van defensietechnologie. De opmerkingen en vragen betreffen uitsluitend technologische of daarmee verband houdende aspecten. Als onderdeel van KIVI is de werkgroep onafhankelijk van politieke partijen, overheden en bedrijven.
De werkgroep heeft met interesse kennisgenomen van dit DMP-B document en beschouwt het als een goede keuze dat afgestapt is van het uitgangspunt “commercial off the shelf”, zoals was aangegeven in het DMP-A. Zoals ook in ons advies van 7 mei 2020 aangegeven bestaat er immers geen standaard markt voor duikvaartuigen, torpedo-werkschepen en ondersteuningsschepen.
De werkgroep heeft slechts enkele opmerkingen, voornamelijk gerelateerd aan over de toegepaste “klimaatneutrale” technologie.
Zeegaande hulpvaartuigen
Met betrekking tot de vier zeegaande hulpvaartuigen lijkt het woord klimaatneutraal enigszins eufemistisch gekozen, aangezien vanaf de oplevering tussen 2026 tot 2030 zeker nog een aantal jaren dieselolie of niet-groene methanol gebruikt zal worden.
Methanol uit biomassa is niet onomstreden als brandstof en door de huidige turbulente ontwikkelingen in energietransitie is het niet onmogelijk dat binnen de levensduur van deze schepen door de maatschappij structureel wordt gekozen voor andere energiebronnen, zoals synthetische diesel, waterstof, of andere.
Het lijkt van belang bij het ontwerp van de vaartuigen nadrukkelijk rekening te houden met een technische noodzaak of beleidsmatige wens om gedurende de levensduur de voortstuwing ingrijpend te wijzigen. Bijvoorbeeld gemakkelijk vervangbare of modulair aanpasbare motoren, diesel-elektrische voortstuwing waarbij de dieselgenerator door een andere energiebron kan worden vervangen, etc. Vermeden moet worden dat dit in de toekomst op financiële, technische of operationele bezwaren stuit. Bijvoorbeeld omdat de schepen langdurig uit de vaart moeten worden genomen of dat de romp en opbouw ingrijpend moeten worden verbouwd.
Daarbij wijst de werkgroep er op dat overdragen van het risico d.m.v. een DBFMO contract aan een derde partij in de instandhoudingsfase ongewenste effecten kan hebben. Een opdrachtnemer zal immers niet het risico op nog onbekende verbouwingen op zich willen nemen.
Een kort(er) cyclische vervanging dan pas na de - in het DMP-A - aangegeven gebruiksduur van 30 jaar kan de technische risico’s van de snelle ontwikkelingen van klimaattechnologie ook beperken.
Havenduikvaartuigen
De werkgroep is teleurgesteld dat voor deze vier schepen niet gekozen wordt voor volledig elektrische voortstuwing. De kleine afstanden en korte vaarperioden van deze vaartuigen geven daar alle aanleiding toe. De werkgroep gaat ervan uit dat binnen de levensduur van deze vaartuigen elektrische voortstuwing voor dit type gebruik wettelijk verplicht zal worden. Met deze havenduikvaartuigen zou de Koninklijke Marine inderdaad een positieve bijdrage kunnen leveren aan klimaatneutrale technologie.
De concepten van de door MIN I&W ondersteunde organisatie “Zero Emission Services (ZES)” voor de binnenvaart bieden wellicht goede aanknopingspunten. Inmiddels opgedane ervaring uit de proef met het MS. Alphenaar zou hierbij van nut kunnen zijn.
Veiligheid
In de brief wordt de noodzaak voor het nemen van additionele veiligheidsmaatregelen vanwege het gebruik van methanol als een van de (financiële) nadelen aangegeven. De werkgroep wijst erop dat bij het gebruik van in de vorige paragraaf genoemde ZES technologie waarschijnlijk kan worden aangehaakt bij de certificering die bijvoorbeeld voor het MS Alphenaar al is verkregen.
Launching customership
De werkgroep is blij met het plan om als launching customer op te treden en beveelt deze benadering aan bij andere verwervingen, met name bij de Marine.
Het begrip Launching customer wordt door Defensie overigens vaak anders gehanteerd dan in andere sectoren van de economie. Daar is het concept “launching customer” breder en vallen daaronder ook concepten als “innovatiepartnerschap” en “financiële project garanties”. 100% investering door de overheid hoeft immers niet altijd de consequentie van “launching customer” te zijn.
Verwervingsstrategie
De werkgroep meent dat het mogelijk niet het meest effectief is om twee categorieën schepen in één opdracht bij één leverancier te bestellen. Wezenlijke technische verschillen tussen de twee categorieën sluiten dan een groot aantal gespecialiseerde werven uit.
Daarnaast adviseert de werkgroep te overwegen om, als toch gekozen wordt voor een DBFMO opdracht, voor deze business case ook een vorm van betalen voor gebruik te overwegen, zoals toegezegd naar aanleiding van de motie Belhaj 35300 X 10 van 30 okt 2019.
Download hier een PDF van dit commentaar.
_____________________________
Den Haag, 24 juni 2022
Meer informatie over de werkgroep Politiek en Defensietechniek vindt u via deze link.
Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met de werkgroep via E: dv@kivi.nl
Wilt u de commentaren en adviezen van de werkgroep per email ontvangen? Meld u aan via deze link.
Disclaimer: De gegeven feiten en meningen zijn gebaseerd op open bronnen en op de kennis en ervaring van werkgroep leden.
Dit is geen officieel standpunt van KIVI. De vereniging aanvaardt geen aansprakelijkheid voor hetgeen door de werkgroep of haar leden naar voren is gebracht.
Foto: Ministerie van Defensie