Ontwikkeling Limburgse steenkoolmijnen
Samenvatting van de voordracht "De ontwikkeling van de Limburgse steenkoolmijn-industrie
van ca. 1850 tot 1974"
De aanwezigheid van steenkolen in de bodem van Limburg was al langer bekend: er waren al twee steenkoolmijnen in het meest oostelijke deel van Zuid-Limburg in exploitatie. Verkenningen van de bodem hadden bewezen dat ook meer westelijk winbare steenkool aanwezig was. De toenemende vraag naar steenkool door de opkomende industrialisatie en de mogelijkheden om door de waterhoudende drijfzandlagen tot op de carboonrots te komen maakten het mogelijk om de steenkool in Limburg te ontginnen. In het midden van de van de 19-e eeuw zijn er verschillende toegekende concessieaanvragen, maar de aanvragen blijven steken in daaropvolgende investeringen.
Pas tegen het einde van de 19-e eeuw zijn het hoofdzakelijk buitenlandse investeerders, die het aandurven om hier op grotere schaal steenkoolmijnbedrijven te beginnen. De mijnen Oranje-Nassau I en II, de Laura en de Willem-Sophia worden aangelegd en komen na de eeuwwisseling in productie. Grote gebieden met steenkool in de bodem waren nog vrij en de Nederlandse Staat reserveerde die vrije gebieden voor Staatsexploitatie onder het motto: de bodemschatten moeten ten faveure van heel Nederland komen. In 1902 werden de Staatsmijnen opgericht. In 1906 kwam de Staatsmijn Wilhelmina in bedrijf en enige jaren later de andere drie Staatsmijnen. De geologische omstandigheden in Limburg waren minder gunstig dan bijvoorbeeld in het Ruhrgebied: dunnere lagen, meer doorgroeid met steen, grote toevloed van water en vaak grotere diepte.
In 1958 werd door de Regering de import van goedkopere kolen uit de Verenigde Staten en andere landen vrij gelaten en daarmee verloren de Limburgse mijnen hun inmiddels kunstmatige winstgevendheid. Ook was aardolie een gedegen concurrent geworden. De afbouw en sluiting van de steenkoolmijnbouw was onvermijdelijk, zeker toen in Groningen een enorme aardgashoeveelheid in de bodem gevonden was. Eind 1974 ging de laatste mijn dicht. De sluiting van de mijnindustrie sloeg een enorm gat in de werkgelegenheid en vooral in de sociale structuur van dit deel van Limburg. Het is pas nu, enige generaties na de sluiting, dat Zuid-Limburg zich weer enigszins herstelt.
Deze voordracht wordt gehouden door Jef Halmans. De geschiedenis van de techniek heeft altijd zijn warme belangstelling gehad: eerst rond de bloei en neergang van de mijnindustrie en later ook rond andere industrietakken. Hij had een vaste rubriek in het personeelstijdschrift van Alcoa over de wereldwijde ontwikkeling van de aluminiumindustrie.
Spreker(s)
Jef Halmans (1945) woonde tot 1971 in Heerlen vlak bij de Oranje-Nassau-Mijn I. Na een studie elektrotechniek aan de HTS van Heerlen is hij na twee andere werkgevers terecht gekomen bij het toen nog geheten Lips-Aluminium, later Alcoa-Nederland in Drunen. Na enige jaren in de technische dienst gewerkt te hebben aan diverse investeringsprojecten heeft hij de leiding van de aluminiumwalserij overgenomen. Daar is in de loop van 10 jaar de capaciteit ruimschoots verdubbeld door verbeteringen aan het machinepark zonder grote kostbare machines toe te voegen. De laatste jaren van zijn loopbaan heeft hij als Directeur van de hele Alcoagroep in Nederland gefunctioneerd. Alcoa had inmiddels andere ambities in Europa en de kleine walserij in Drunen moest het veld ruimen voor de grote bedrijven in Hongarije, Spanje en Rusland. Een sluitingsprogramma met afvloeiingsregelingen voor het personeel moest ontwikkeld worden en in 2003 was dat proces geheel afgerond.
Organisator
Geschiedenis der Techniek
Histechnica